Twaalf

Het is met kinderen net als met auto’s: vrouwen houden niet meer of minder van ze dan mannen, maar wel anders. Monika was vaker boos op Bo dan ik, maar ze kon hem ook makkelijker vergeven. En als ik haar in een situatie bracht waarin ze moest kiezen tussen hem en mij, dan koos ze zonder aarzeling voor hem. (Waarop ik opzichtig in een hoek ging zitten treuren, alsof niet Bo maar ik het kind was dat haar onvoorwaardelijke liefde nodig had ­ en misschien was dat ook wel zo.)
Monika hield ook zielsveel van haar kanariegele Renault 5, waarmee ze ooit uit haar verstikkende Roermondse jeugd was ontsnapt. Maar dat ik die auto op een dag total loss reed op een splinternieuwe BMW 524 Turbo Diesel was toeval en had met afgunst niets te maken.

Ik was met Bo naar het Spanderswoud geweest, waar we ons hadden beziggehouden met paddestoelen, elfenbanken, kabouters, mestkevers en spinnewebben, en hoe we erop gekomen waren weet ik niet meer, maar tegen de tijd dat we Amsterdam binnenreden hadden we het over de liefde. Ik zei: ‘Liefde is wat leven maakt. Zonder liefde gaat alles dood. Dat is wetenschappelijk bewezen.’
Bo wat op de achterbank, veilig vastgegespt in het kinderzitje. Vermoedelijk keek hij naar dhet langsrazende verkeer, of speelde hij met een kastanje. Ik wil zelfs niet uitlsuiten dat hij sliep: onze conversaties wilden nog weleens de vorm aannemen van lange, ononderbroken monologen mijnerzijds (‘oeverloos geouwehoer’, volgens Monika).
‘Er is ooit een gruwelijk experiment gedaan met jonge aapjes,’ zei ik. ‘Sommige aapjes werden direct na hun geboorte weggehaald bij hun moeder en in een kaal hok gezet, met niets anders erin dan een fles met een tuutje waaruit ze konden drinken. Andere aapjes werden in zo’n zelfde hok gezet, maar kregen een pop die met een zacht stuk vacht was omwikkeld, als een soort namaakmoeder. De derde groep aapjes mocht gewoon bij hun moeder blijven. En wat bleek? De aapjes in de kale hokken zonder pop dronken van de melk en zaten doodsbang in een hoekje te verkommeren. De aapjes die een pop hadden gekregen, hielden zich daar krampachtig aan vast ­ zo krampachtig dat ze zelfs niet bereid waren de pop even los te laten om wat te drinken. Ze verhongerden liever dan dat ze het zonder namaakmoeder moesten stellen. Later is ook onderzocht hoa de aapjes zich verder ontwikkelden. Het slechts af waren de aapjes in de kale hokken. Die bleken niet met andere apen overweg te kunnen en kregen het eerst last van ziektes. De aapjes die een pop hadden gehad, haalden na het experiment hun groeiachterstand weer in, maar helemaal goed kwam het ook met hen niet meer. Alleen de aapjes die niet van hun moeder werden gescheiden groeiden op tot normale, gezonde apen.’
We kruisten de Vrijheidslaan.
‘Papa,’ zei Bo opeens, ‘papa, er zit een kabouter in de tas.’
‘Echt waar?’
‘Echt waar.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Hij beweegt.’
‘Echt?’
‘Echt. De tas beweegt.’
‘O-o.’
Op de achterbank naast Bo lag een plastic tas, met een stronk hout erin waarop kleine, goudgele paddestoeltjes groeiden. ‘Zullen we die meenemen voor mama?’ had ik voorgesteld. Dat vond Bo een goed idee.
‘Huuuuu!’ krijste Bo.
Het volgende moment boorden we ons in de kofferbak van een dubbelgeparkeerde, glanzendzwarte BMW.
‘Een kabouter?!’ zei de verbijsterde eigenaar van de BMW, met een half-opgegeten broodje bal nog in de hand.
‘Een kabouter?’ vroeg de agent van de verkeerspolitie.
‘Een kabouter,’ mompelde de chauffeur van de takelwagen en hees de bekneld geraakte voorwielen van Monika’s auto van de grond.
Ik nam de tas in mijn ene hand, Bo in de andere. Het was niet ver meer lopen naar de Ceintuurbaan. Thuis haalden we het stuk hout te voorschijn. Er was geen kabouter te zien. Wel waren de apddestoelen afgebroken.
‘Toch was er een kabouter,’ hield Bo koppig vol. ‘Ik heb hem zelf gezien.’

Ik stond onder de douche om het zweet en het vuil en de schrik van mijn lijf te spoelen, toen Bo zijn hoofd om de hoek van de deur stak. ‘Kom!’ fluisterde hij. Hij hield een vinger tegn zijn lippen gedrukt. ‘De kabouter is er weer!’
Druipend kwam ik de douche uit. Op de koffietafel lag het stuk hout. Naast het stuk hout scharrelde een spitsmuis wat versuft in de rondte. Bo schaterde het uit! ‘Zie je wel! Zie je wel!’ De muis kroop van schrik terug in het donkere gat waarin hij zich verscholen had gehouden terwijl wij in het bos de paddestoelen bestudeerden.
‘Een kabouter?’ zei Monika toen ze thuiskwam.
‘Ja, een kabouter,’ zei Bo. ‘Kijk maar.’
Monika bleef drie dagen chagrijnig tegen me.
‘We kopen een grotere,’ zei ik.
‘Daar gaat het niet om.’
‘Een mooiere. Een nieuwere. Eentje die veiliger is.’
‘Daar gaat het niet om.’
‘Waar gaat het dan wel om?’
‘Een auto is geen ding, een auto is een plek. Zoals een huis dat is. De waarde ervan wordt bepaald door de herinneringen die je aan die plek bewaart.’
Ik zei: ‘Eigenlijk is het Bo’s schuld.’
Niemand kon zo honend lachen als Monika.